De tuinman en de muzen

Er was eens een jonge prins die alles wou weten, hij ging van stad tot stad en hoorde op alle plaatsen waar hij kwam jong en oud uit over mysteries, feiten en verhalen, en zo kwam hij op een dag terecht bij een stokoude monnik in het verre Oosten. Ook hier stelde de prins zijn vraag naar kennis maar de oude monnik voelde er niets voor om zijn wijsheid te delen. Zo kwam het dat de prins elke dag weer voor de man stond met hetzelfde verzoek, en steeds weer vertrok met hetzelfde antwoord…

Op een dag zat de prins op de trappen voor de tempel. Hij merkte een man op die steeds op een bankje naast de tempel zat, leunend op zijn wandelstok, en nu bezig was met het snoeien van de vele planten die zich opdrongen rond de tempel. Nog steeds hongerig naar kennis stapte de jonge prins naar de man toe, waarvan hij aannam dat het een tuinman was in dienst van de monnik, in de hoop wat meer te weten te komen over de planten die in dit deel van het land groeiden en hoe ze verzorgd moesten worden.
De man vertelde de jonge prins dat hij hem van geen nut kon zijn daar hij geen wijsheid bezat, niet kon lezen of schrijven en het enige verhaal dat hij kende het levensverhaal van de monnik was. De prins vroeg de man om hem dan toch in dit verhaal te laten delen en de man stemde toe. Ze namen plaats op het bankje naast de tempel en de man begon zijn verhaal…

Vele jaren geleden, nog voor jij  deze aarde bewandelde, was de monnik net zoals jij, hongerig naar kennis, nieuwsgierig en rondtrekkend van stad tot stad om zijn wijsheid steeds weer te vergroten. Op een dag kwam hij aan bij een huisje aan de rand van een grote stad, de inwoners van de stad hadden hem verteld dat hij er niet moest komen daar de man volgens hen gek was en een kluizenaarsbestaan zijn deel was. Toch ging de monnik naar de man en vroeg hem naar zijn wijsheid, de man was verrukt dat verzoek te horen en vertelde alles wat hij wist aan de monnik. De monnik hoorde niets wat hij nog niet elders gehoord had, en bedankte de man toen deze uitgepraat was, maar toen de monnik de deur opende, greep de man zijn arm.
“Hoe groot is je honger naar kennis? Heb je er alles voor over om geheimen deze wijsheid te ontsluieren?”

“Kennis is het grote doel in mijn leven,  dus je kan inderdaad stellen dat ik er zo goed als alles voor over heb.”
“Mooi zo, in dat geval geef ik je raad om de Muzen op te zoeken, zij zijn de kinderen van de wijsheid en er bestaat geen vraag waar zij geen antwoord op weten. Hen bereiken is moeilijk daar ze slechts verschijnen als je ze niet meer zoekt, maar eens je ze vindt schenken ze je alle kennis waar je maar van dromen kan.”

Bij deze woorden liet de man de monnik los en sloot de deur. De monnik, die nogal verbaasd was over de woorden van de man, besloot om zijn tocht naar kennis verder te zetten en trok doorheen het hele land, alle mensen vragend of zij wisten waar hij de muzen kon vinden. Velen verklaarden hem gek en zeiden dat de muzen wezens waren uit oude verhalen, je kon ze niet vinden daar ze niet bestonden. Anderen zeiden dan weer dat niemand zulke vraag stelde omdat je ze toch niet kon vinden indien je ze zocht, daarin schuilde hun kracht om de kennis te beschermen.

Dagen gingen zo voorbij, deze dagen werden weken, de weken maanden en de maanden jaren, jaren zonder dat de monnik ook maar enige glimp van de muzen opving. Op een dag besloot hij zijn zoektocht op te geven, de kennis te laten voor wat het was en monnik te worden. Na dit besluit verschenen de muzen aan de man en lieten hem in hun kennis delen. 

“Niemand weet precies wat zij de monnik vertelden die dag, velen gissen ernaar maar achter de waarheid zullen we wel nooit komen daar de monnik er met niemand over praat. Enkel diegene die het raadsel van het leven weten te doorgronden zullen wijsheid kennen, het is een raadsel dat hijzelf heeft opgesteld en tot hiertoe is niemand erin geslaagd het op te lossen.”
“Een raadsel? Maar daar heeft hij helemaal niets over gezegd!”

“Heb je het hem dan gevraagd? Hij geeft zijn kennis nooit zomaar weg, zoals je al gemerkt hebt, maar als je het raadsel kan oplossen, ja, als je dat zou kunnen…”
De prins beklom de trappen van de tempel, ging door de grote albasten toegangspoort en vroeg de oude monnik naar het raadsel. De monnik, die enigszins verbaast was, sprak het raadsel uit, ervan verzekerd dat ook deze jonge avonturier, deze wijsheidverzamelaar het niet zou kunnen oplossen.
“Als je het niet doet zal je niet ouder worden,
doch bomen en dieren zullen verder leven alsof niets mist,
maar uiteindelijk zul je wel moeten stoppen
want de nacht hult ons steeds in haar mist.”

De jonge prins dacht na, erg hard en erg lang, maar hij kon het antwoord niet vinden. Elke dag keerde hij weer, hoorde het raadsel aan van de oude monnik en giste er maar op los. De man die hem elke dag in en uit de tempel zag gaan schudde zijn hoofd en vervloekte de monnik en zijn raadsel, want de prins was maar één van de zo velen die hij reeds ten onder had zien gaan aan het afmattende denken…
Op een dag zette de prins zich terneergeslagen naast de man.

“Misschien moet ik het maar opgeven, ik heb alles al geprobeerd, alle regels, stelling en formules, maar er zit geen enkel aangrijppunt aan het raadsel…”

“Misschien maak je het jezelf veel te moeilijk, misschien ligt de logica van het raadsel wel in zijn eenvoud.”
“Ik hoor in je stem dat je er meer over weet, is het niet?”

“Dat ga ik niet ontkennen, maar het antwoord kan ik je helaas niet geven.”
“Maar geef me dan toch een hint, een aanwijzing, wat dan ook dat me in de juiste richting kan sturen.”

“Hoe moeilijker je het jezelf maakt, des te dichter ben je bij je oplossing.”
“Wat, ga je me nu een raadsel als hulpmiddel bij een raadsel geven, waar slaat dat nu weer op!”

Woedend vertrok de prins, en de dagen die volgden zat de oude man niet meer bij de tempel. Ondertussen bleef de prins maar gokken en gissen, maar elk antwoord was verkeerd. Na weer een hele dag vol verkeerde antwoorden nam de prins plaats op de bank waar hij eerder met de man had gezeten, dacht na over het raadsel en wist geen raad meer met zichzelf. Hij staarde omhoog naar de sterren die ondertussen waren komen aanzetten, dacht aan de woorden van de man en slaakte een diepe zucht.

Plots drong het tot hem door wat de woorden van de man betekenden, hij stormde de tempel binnen en riep luidkeels doorheen heel de zaal;

“Ademen! Het woord is ademen! Eens je ermee stopt ben je dood, maar het leven om je heen gaat verder! Uiteindelijk moet je ermee stoppen want niemand leeft eeuwig en de dood maakt je geest duister, net als de nacht!”

De monnik sloeg zijn ogen neer, knikte zacht en deelde zijn wijsheid met de prins, vele dagen en nachten gingen voorbij en toen de prins alles wist vertrok hij weer, blij omdat hij weer wijzer was geworden.

“Ik vind het nog steeds knap dat je het raadsel geraden hebt, velen  probeerden het voor je maar sloegen er niet in.”
“Ik volgde gewoon het raadsel van die man.”

“Welke man?”
“De man buiten de tempel, je weet wel, diegene die de planten onderhoudt, ik ging ervan uit dat hij de tuinman was.”

“Dus hij is teruggekeerd…”
“Wie dan? Wat is er zo speciaal aan hem?”

“Hij is degene die me eropuit stuurde om de muzen te vinden, degene die ervoor zorgde dat ik nu tot het eind der tijden in deze tempel moet blijven in dienst van de muzen om hun wijsheid door te geven.”
“Maar dat kan niet, gezien uw leeftijd zou hij dan toch dood moeten zijn?”

“Inderdaad.”